Je kunt de hervorming van het arbeidsmarktbeleid maar één keer goed doen, meent Albert Allmers, directeur en initiatiefnemer van FinanceFactor. “Ik onderschrijf de urgentie, maar adviseer de minister om niet overhaast te handelen en zo suboptimale regelingen in te voeren.”
Naar aanleiding van de recente Commissie- en Kamerdebatten over de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarktbeleid van Minister Karien van Gennip, blijft Albert Allmers, directeur en initiatiefnemer van FinanceFactor zorgelijk over de voortgang.
Groei zzp’ers
Het vasthouden van de politiek aan het traditionele vaste contract sluit totaal niet aan bij de werkelijkheid op de arbeidsmarkt, meent Allmers. Flex moet volgens hem juist omarmd worden. Organisaties weten inmiddels hoe waardevol flexibel inzetbare mensen zijn en hoe zij hen nodig hebben om wendbaar te zijn. “Dat mis ik in de huidige politieke beeldvorming. Het is bovendien de vraag of de groei van de zzp’er nog te stoppen is. Ik zie dagelijks praktijkvoorbeelden waar complete financiële afdelingen gerund worden door interim-professionals omdat niemand voor een vaste positie te werven is. En de vaste medewerker die er nog zit, wordt ‘besmet’ met het opportunisme van de nieuwbakken interim-manager die als zelfstandige twee keer zoveel verdient. Die vaste medewerker besluit daarom ook maar voor zichzelf te beginnen. Ze treden veelal in reguliere functies met reguliere taken, dat is geen interim-management. Een echte interim-manager is een specialist die toegevoegde waarde levert, want interim-management is een vak. Deze tendens bezoedelt het vakgebied en rakelt aloude discussies over toegevoegde waarde en tarifering op, terwijl het zou moeten gaan over vakmanschap.”
Hybride inzet bevordert doorstroming
Dat de politiek het vaste contract als heilig blijft beschouwen belemmert naar Allmers mening de doorstroming op de arbeidsmarkt. “Wat de arbeidsmarkt nodig heeft is doorstroming in het hele speelveld, van vast naar flex en andersom. De minister ziet interne mobiliteit als middel om flexwerken terug te dringen. Maar als je je alleen richt op interne doorstroom mis je een waardevolle doelgroep. Een manager in de bovenkant van de organisatie is op enig moment uitontwikkeld op zijn positie en moet kunnen uitstromen. Wat mij betreft zou het bedrijfsleven verplicht moeten worden om permanente educatie te faciliteren. Ook voor hun tijdelijk personeel, zoals interim-managers, om zodoende doorstroom op de arbeidsmarkt te activeren en schaarste te bestrijden.”
“Ik zie het dagelijks in de praktijk; de oudere CFO kan ik met moeite in een vaste positie bemiddelen. Werkgevers blijven daar huiverig voor. Maar als interim-manager kan deze prima fungeren als een tussenpaus. Recent plaatste ik nog een 60-jarige op interim-basis, die uiteindelijk zo goed beviel dat deze in vaste dienst kon treden. Zo’n hybride model vergroot diens de kansen op de arbeidsmarkt en bevordert doorstroming. Het is ook in het belang van de werkgever; deze heeft in feite een verlengde proeftijd kunnen toepassen. Als het vaste contract de norm was geweest, zou deze kandidaat nooit geplaatst zijn.”
Verbetering handhaving
Uiterlijk 1 januari 2025 zal het handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid opgeheven worden. Dat er tot die tijd een verbetering en versterking zal plaatsvinden op de handhaving is positief, meent Allmers. Eerder pleitte hij, net als diverse brancheorganisaties, voor het Belgische model waarin een sectorale aanpak geldt voor het bepalen van (schijn)zelfstandigheid. Daar had de Minister geen oren naar, toch ziet Allmers dit nu als vanzelf ontstaan. “Door het opschroeven van handhaving, die voornamelijk aan de onderkant van de markt zal plaatsvinden waar werkenden aanspraak maken op het rechtsvermoeden, ga je eigenlijk al een klein beetje naar het sectorale Belgische model. Mijns inziens is dit een stuk effectiever en biedt het sneller bescherming van de echte kwetsbaren. Bijkomend voordeel van een gerichte inzet is, dat de Belastingdienst dan wellicht beter uitkomt met de inzet van het gering aantal handhavers dat zij beschikbaar heeft.”
Eigen risico
Overigens is Allmers in het kader van aanpak (schijn)zelfstandigheid groot voorstander van het opstellen van criteria voor zelfstandig ondernemerschap: “Ondernemen is risico lopen en niet afhankelijk zijn van één intermediair of één opdrachtgever. Iemand die als interim-manager vier jaar in dezelfde organisatie werkt, heeft een verkapt loondienstverband. De ‘gelegenheids-zzp’er’ die interim-werk verricht als het hem/haar uitkomt, voert zelfs discussie bij mij als intermediair over debiteurenrisico. Nee, deze mensen blijven in het stramien hangen van een medewerker die maandelijks op de 24e zijn salaris ontvangt. Dat staat haaks op ondernemerschap, dat daar regelgeving op moet komen onderschrijf ik van harte. Maar, geef de echte ondernemer zelf keuze hoe en waar deze zich verzekert. Verplichten mag, maar de hygiëne van de zzp’er moet hij zelf organiseren. Dat hoort bij de vrijheid van ondernemerschap.”
Haastige spoed is zelden goed
Het versplinterde politieke landschap waar eenduidigheid ver te zoeken is, laat staan een meerderheid voor besluitvorming, geeft Allmers weinig hoop op een snelle voortgang in dit dossier. Maar ondanks de urgentie die er is, adviseert hij de politiek toch om geen haast te betrachten: “Met haastig genomen besluiten die ofwel suboptimaal zijn ofwel geen draagvlak hebben, is de gewenste hervorming van het arbeidsmarktbeleid gedoemd om te mislukken.”